Alvorens mij tot de exegese van het Bijbelboek Spreuken te zetten, wil ik vooraf een gedicht plaatsen waarvan Jan Wit de tekst gemaakt en Tera de Marez Oyens-Wassink de melodie geschreven heeft. Het is een gedicht naar aanleiding van Spreuken 8 en 9 maar is mijns inziens ook geschikt als introductie op het werk waartoe ik mij geroepen weet onder inwachten van de zegen van de Drieënige God; immers zonder Christus kan ik niets doen. Het is getiteld: “De wijsheid van vóór alle tijden”
De Wijsheid van vóór alle tijden Spreekt luid en dringend Haar woord. Zij wacht waar de wegen zich scheiden, Zij komt en klopt aan de poort, Zij is op hoogten getreden, Zij roept op de pleinen der steden En al wie oren heeft hoort.
“Ik wil aan de mensen onthullen Wat waar is, edel en goed. En allen die luisteren, zullen Mij volgen, ’t Licht tegemoet. Het recht zal op aarde geschieden En vrees en geweld zullen vlieden Waar Ik het leven behoed.
Met Mij ging de Vader te rade Nog eer Hij iets deed ontstaan. Ik schreed langs de hemelse paden De zon, de sterren vooraan. Eer God nog hun weg had beschreven, Heeft Hij tot prinses Mij verheven. De eeuwen kennen Mijn naam.
In Mij had de Koning behagen Die alles schoon heeft gesticht. Ik was het vermaak van Zijn dagen, Terwijl Ik speelde in ’t Licht. Ik daal tot de mens uit den hoge, Opdat Ik zijn hart en zijn ogen Op ’s HEEREN Koninkrijk richt.”
De Opperste Wijsheid, de Vrouwe Die hoog is, edel en rein Heeft hier Haar paleis laten bouwen En open hof zal het zijn. O, komt tot de zeven pilaren, Eenvoudigen, dolende scharen, Breekt brood, drinkt bloedrode wijn.
Ja, hier is het leven te winnen Dat opweegt tegen de dood, De dienst van de hemelse minne Die God van oudsher gebood, De stralende Vrouwe, de Schone, De Wijsheid, Die bij u wil wonen En Zelf aan tafel u noodt.